Je zit naast me aan de andere kant van het gangpad te praten met een vriendin. Nee, ik stoor me er niet aan, maar vang jullie gesprek wel op. Ze vertelt over haar interesse in cultuur en religie. Onwillekeurig spitsen dan altijd mijn oren, ook al zit ik zelf in een boek te lezen. Je vertelt dat je helemaal niets met geloof hebt. Dat je daar vrij hard in bent. Dat je niet snapt hoe er een God kan zijn in een wereld met zoveel ellende in het nieuws en om je heen. Ik word acuut zenuwachtig omdat ik je zo graag zou willen aanspreken en met je mee zou willen praten. Maar ik weet nu al dat het er waarschijnlijk niet van zal komen. Daar ben ik te benauwd voor, en daar is de treinreis te kort voor. In een maatschappij waarin elkaar groeten in de trein al vreemder en vreemder wordt, is iemand aanspreken met ‘God houdt van je en wil niets liever dan jou ontmoeten’ al helemaal matter-out-of-place.
 
Ik kan me intussen niet meer focussen op mijn boek. Je vertelt over Jehova getuigen aan de deur – kijk, zij hebben tenminste wél het lef om hun mond open te doen. Je zegt dat je respect voor ze hebt, dat het fijn is dat zij troost uit hun geloof halen, maar dat het voor jou niet hoeft. Dat je veel te kritisch bent, teveel nadenkt. Dat er geen bewijs is. Jezus op het water, ja vast. En dat God, als hij al zou bestaan, veel te laat is. Want al je dierbaren zijn intussen al weg. Sommige gelovigen vragen om een haakje om een gesprek met iemand aan te knopen. Tsja, veel duidelijker op een presenteerblaadje dan dit ga ik het niet krijgen. Maar ik weet dat ik over drie minuten al moet uitstappen en het geen zin heeft om je aan te spreken. Voor iemand die 7 jaar heeft gezocht, 60 kilometer aan één stuk heeft gerend en een boek van ruim 200 pagina’s heeft geschreven is drie minuten veel te kort om out-of-the-blue een samenhangend verhaal op te hangen.
 
Maar ik voel mijn hart naar je uitgaan. En ik zou je zo graag vertellen dat God inherent goed is, en dat ik hoop dat jij je hart nog niet helemaal voor Hem hebt afgesloten. Dat ik je vragen, je teleurstellingen en frustraties maar al te goed snap. Dat ik die zelf ook gehad heb en soms nog heb. Dat het juist heel goed is dat je kritisch bent en niets voor zoete koek aanneemt. Dat God met je meehuilt om de dierbaren die je kwijt bent, en om het leed in de wereld. En dat Hij zo naar je uitziet, om je te troosten en te bemoedigen. Om je uit te dagen om mee te bouwen aan het Koninkrijk. Om de wereld weer een stukje vrijer en hoopvoller te maken. En dat alles dat er voor nodig is, is dat mensen als ik een praatje durven aan te knopen met mensen als jij. Toen ik vorig jaar in Amerika was heb ik gedroomd dat ik in de eerste plaats een evangelist ben. Blijkbaar wel eentje die veel woorden nodig heeft om z’n punt te maken. Niet eentje die op een plein staat en roept: ‘Mensen, luister eens, ik heb goed nieuws!’
 
Misschien dat ik maar een briefje als dit in mijn tas moet stoppen. Dat op momenten waar tijd en woorden tekortschieten, ik je toch wat mee kan geven. Misschien dat ik er bij moet zetten: ‘Nee, ik wil niets van je. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen. Maar ik hoop dat je een ontmoeting mag hebben met de liefde van God.’ Dat zou al een mooie eerste stap zijn.
 
Godspeed, Patrick