Gelukkig had God Adam gekozen om in de tuin te werken, want als Hij mij daarvoor gekozen had, was er niet zoveel terecht gekomen van het paradijs. Ik kan beuk en berk amper uit elkaar houden, laat staan dat je ze nog zou moeten verzorgen ook. Ik probeer het werken in onze tuin, bij mijn collega’s beter bekend als ‘de Gobiwoestijn’, daarom zoveel mogelijk te beperken. En ik doe altijd maar wat. Eens in de zoveel tijd moet ik er dan toch aan geloven, zo ook dit weekend. Want volgende week wordt het nat en koud, en dan is het helemaal ellendig om de tuin nog winterklaar te moeten maken.
Een van de vergeten wereldwonderen is de hortensia in onze voortuin; een botanische getuigenis van dat God zelfs uit de meest diepe ellende leven en schoonheid weet voort te brengen. Want ook hier doe ik altijd maar wat, en toch wordt die hortensia ieder jaar een stukje voller, kleurrijker en mooier. Een vrouw uit onze buurt komt steevast vragen of ze wat bloemen mag afknippen om ze te drogen. “Wat doen jullie toch dat die hortensia zo mooi is?” Ja, denk ik dan, het is eerder ondanks wat ik doe.
Ik vind het eigenlijk wel een mooie metafoor van de genade van God, die dingen laat bloeien niet dóór ons tuinieren, maar óndanks ons tuinieren. Want hoe vaak menen we het zelf allemaal wel te weten, en komen er dingen niet van de grond? Terwijl andere keren we de beuk met de berk vergissen, en God toch vrucht geeft. Hij laat Zich telkens als ‘der ganz Andere’ kennen. Ik zonet opgezocht hoe het eigenlijk zou moeten, zo’n hortensia verzorgen. Blijk ik het al die jaren al verkeerd te doen. Dat wordt dus weer hopen op een wonder, komend voorjaar.
Patrick