Afgelopen zomer ben ik voor mijn werk naar een conferentie in China geweest. Ik heb me daar verwonderd over de enorme steden die altijd in beweging zijn, waar op ieder uur van de dag vele mensen ieder zijns weegs gaan, en de overweldigende schaal waarop dit alles plaatsvindt. Shanghai is qua oppervlakte ongeveer vergelijkbaar aan New York, maar huisvest driemaal zoveel mensen. Het ‘oude’ China dat je denkt te kennen van de films is hiermee goeddeels verloren gegaan. Hoge flatgebouwen verstoren de stedelijke horizon zover het oog rijkt. In deze gekke, drukke, maffe wereld groeien Chinese kinderen op alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat het altijd zo gaat. De beperkte persoonlijke ruimte om je heen, altijd lawaai, altijd groot – groter – grootst, je hoofd boven het maaiveld moéten uitsteken om het te kunnen maken. Deze doldwaze Chinese molen draait maar door. Het daagt me hoe belangrijk het is om je echt gekend te voelen. Als je een keer op een Chinees treinstation in een drukke avondspits hebt gezeten, vraagt het veel geloof om in zekerheid te staan als je zegt dat ieder mens echt gekend is, dat alle haren op zijn of haar al dan niet Chinese hoofd geteld zijn.

Na de conferentie reis ik samen met wat collega’s door naar Nanjing, dat ooit de hoofdstad was in het oude China, voordat Beijing dat werd. Tegenwoordig is Nanjing een miljoenenstad van ruim 8 miljoen inwoners. Het doel is om daar een oude bekende te ontmoeten, een Chinese studievriend die ik in mijn studententijd in Utrecht heb leren kennen. Jaren geleden heb ik dat als droom op mijn persoonlijke ‘bucket list’ gezet. Het centrum van Nanjing ligt aan een paar kleinere aftakkingen van de grotere Yangtze rivier, waardoor het zowat het Venetië van China is, met alle massatoerisme van dien. We komen bij een centraal gelegen brug over het riviertje en het komt me gek genoeg bekend voor. Ik hoor van mijn collega’s dat we aan de andere kant van de brug, daar, in dat gebouw daar, met uitzicht op de rivier, op uitnodiging van mijn Chinese vriend gezamenlijk gaan eten. Heb ik dit eerder meegemaakt? Ben ik hier eerder geweest? We ontmoeten mijn vriend op straat. Hij heeft zijn vrouw en kinderen meegenomen, zodat ze mij kunnen ontmoeten. Ik voel me een eregast.

We worden naar onze plek geleid. De tafel is prachtig gedekt, en er is een klein balkon met van die typische rode Chinese lantaarns, pal aan het water, met uitzicht op alle felgekleurde drakenboten die daar voortdurend rondvaren. Terwijl ik daar sta, en mijn Chinese vriend voor zijn oude, Utrechtse studiemaatje een fles dure Chinese wijn opentrekt, herken ik het uitzicht op het riviertje. God is betrokken op de details van ons leven. Ik draai me even weg, staar over het water en laat mijn opwellende tranen gaan. Dit is hét moment. Tijdens het diner – bij de toost – neem ik het woord: “Thuis heb ik een ‘bucket list’, een verzameling van levensdromen. Eén van de dromen die daarop staat is: ‘studiereünie in Nanjing’. Iedere levensdroom heeft een eigen plaatje op de ‘bucket list’ poster. En het plaatje dat ik jaren geleden op het Internet gevonden heb om bij deze droom te plakken, is een foto van deze rivier, met dit uitzicht. Dus dank je wel”, zeg ik tegen mijn Chinese vriend terwijl ik het glas hef, met een brok in mijn keel, “mijn droom is vanavond uitgekomen”. Ik had wel gedacht dat ik hem ooit weer eens zou zien. Maar ik had nooit gedacht dat het weerzien met oude vrienden in Nanjing mijn droom tot in de kleinste details zou vervullen.