Het jaar 2020 is in veel opzichten een bijzonder jaar voor me, omdat dit jaar veel voor mij belangrijke zaken ‘tien jaar geleden zijn dat…’. Meestal is dit bij mij sport-gerelateerd. Zo is het tien jaar geleden dat Mark Tuitert Olympisch goud won op de 1.500 meter schaatsen in Vancouver. “Een race die mijn carrière definieerde”, schreef hij er onlangs op Twitter over. Een minuut en vijfenveertig seconden die het verschil maken tussen niet herinnerd worden, of voor altijd een held. Tragischer wellicht is dat het daarmee ook tien jaar geleden is dat Nodar Koemaritasjvili kwam te overlijden. Nodar Koemaritasj-wie? Georgische rodelaar, geboren 25 november 1988 – een maand jonger dan ikzelf – vloog in een trainingsrondje op de Olympische rodelbaan met honderdveertig per uur de bocht uit en bezweek tegen een zware pilaar. De olympische vlam was nog niet eens ontstoken. Een inschattingsfout van wellicht enkele honderdsten van een seconde die het verschil maken tussen…ja, leven en dood in dit geval. Wie herinnert deze voor altijd jong gebleven jongen nog, tien jaar later?
Voor mij zijn de verhalen van Mark Tuitert en Nodar Koemaritasjvili twee kleine stukjes van het grote mozaïek aan indrukken en ervaringen die hebben bijgedragen aan wat dit jaar ook tien jaar geleden is, namelijk, mijn ‘bekering’. Hoewel een ervaring die kan leiden tot bekering ook te vatten kan zijn in enkele honderdsten van een seconde, duurt een proces van je omkeren van een vorig leven en je wandel herijken op de persoon van Jezus vaak langer dan een minuut en vijfenveertig seconden. Door sommigen wordt bekering gedefinieerd als ‘een verandering van levensstijl en denken’. Een deel van mijn proces was dat ik tien jaar geleden aan mijn vrouw beloofde, aan toentertijd het begin van onze verkering, dat ik de Bijbel van kaft tot kaft zou gaan lezen, en dat ik op zoek naar God zou gaan. Dus ik kocht een bijbeltje, deed één of ander zondaarsgebed dat je achterin menig christelijk boekje vindt, en probeerde er dan maar het beste van te maken. Zonder me toen echt wezenlijk anders te voelen of te gedragen, overigens. Mijn bekering is inmiddels geslaagd, zou je kunnen zeggen. Met lezen ben ik nog steeds bezig.
Het is dus tien jaar geleden dat ik mijn allereerste Bijbeltekst ooit las. Mijn geweldige vrouw zei tegen me: begin maar met het Johannesevangelie. Daarmee werd de eerste tekst die ik las:
“In het begin was het Woord. Het Woord was bij God en het Woord was God” (Joh 1:1)
Het ontbrak me destijds aan een fatsoenlijk kader om dergelijke teksten te kunnen vatten, dus ik las gewoon maar wat, braaf iedere dag een stukje, en zo kwam ik gaandeweg verder. Uiteraard putten we twee jaar later tijdens onze trouwdienst uit ‘The Love Chapter’ van Paulus in 1 Korinthe 13:1: “Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal”. Maar het gevoel dat een stukje verderop omschreven wordt als “Nu is mijn kennen nog beperkt, maar dan zal ik volledig kennen, zoals ikzelf door God gekend wordt” (1 Kor 13:12b,c), kende ik nog niet. Blijkbaar leidt ‘bekering’ – verandering van levensstijl en denken – niet noodzakelijkerwijs tot je ten diepste gekend voelen, althans, bij mij niet. De échte ommekeer was geen pats-boem van een paar honderdsten of een kleine twee minuten, maar een proces van bijna drie jaar, waarin childlike trust, ‘kinderlijk vertrouwen’, een voorname rol heeft gespeeld.
Een nummer dat destijds veel gedraaid werd in christelijke kringen was ‘No longer slaves’, waarin gezongen wordt: “I’m no longer a slave to fear, I am a child of God”. Op grond van ons geloof zijn we inderdaad kinderen van God geworden (Gal 3:26). Maar wat is dat geloof dan precies? Waar houd je je aan vast? En kind van God? Hoe ziet dat eruit? Ik schreef daar een boekje over dat eindigde met mijn doop, maar had vervolgens nog twee jaar nodig voordat ik de contouren begon te ontwaren van hoe het na de doop nu eigenlijk verder moest. Ik ging terug naar de basis, terug naar Jezus. ‘Jesus at the center of it all’, hoewel ik altijd wat moeite had gehad met Jezus. Ik had weliswaar een fascinatie voor God als Schepper van alles, maar zag Jezus vooral als historisch figuur met een opstandingsverhaal dat op grond van de bronnen en ooggetuigenverslagen die er zijn op zijn minst aannemelijk moet zijn. Maar terug naar het begin, betekende voor mij ook een hernieuwde blik op het begin van het Johannesevangelie.
Wie was het Woord? “Het Woord is mens geworden en is onder ons komen wonen” (Joh 1:14). Als Jezus het Woord is, dan leest het begin van het Johannesevangelie in feite als volgt: In het begin was Jezus. Jezus was bij God en Jezus was God’. Het stukje ‘in het begin’ is een verwijzing naar het begin van de allereerste regel van het Oude Testament, Genesis 1:1 – ‘In het begin maakte God de hemel en de aarde’. Jezus was bij God – ‘van aangezicht tot aangezicht’ doet het beste recht aan het Griekse woordje dat hier voor ‘bij God zijn’ gebruikt wordt. Dus voor de grondlegging van de wereld was Jezus al één op één verbonden met de Vader. In Spreuken 8:22 staat: ‘De Heer heeft mij als eerste geschapen, lang geleden, voor al het andere’. Maar als we dan verder lezen in het Johannesevangelie staat er:
Het Woord was in het begin bij God. Door het Woord is alles ontstaan en zonder het Woord is er niets ontstaan” (Joh 1:2-3)
We vullen het weer in als hiervoor: ‘Jezus was in het begin bij God. Door Jezus is alles ontstaan en zonder Jezus is er niets ontstaan’. Johannes zet, in tegenstelling tot de andere drie evangeliën, de geschiedenis in de context van Jezus, in plaats van Jezus in de context van de geschiedenis. Een aantal hoofdstukken later komt Johannes dan tot de meest duizelingwekkende samenvatting van het evangelie dat je maar kunt verzinnen, wanneer Jezus zegt: “Dan zullen jullie weten dat ik in mijn Vader ben, en jullie in Mij, en ik in jullie” (Joh. 14:20). Wat betekent dat dan? Als buiten Jezus om niet één ding geworden is dat geworden is, als we aannemen dat Jezus in de Vader is, hij in ons, en wij in hem, wat zegt ons dat? Het impliceert dat Gods plan al voor de grondlegging van de aarde was om een relatie met ons te hebben, door Jezus, één-op-één. Nog even terug naar ‘The Love Chapter’: “Nu kijken we nog in een spiegel, we zien niet rechtstreeks, maar dan staan we oog in oog” (1 Korinthe 13:12a). We staan oog in oog, van aangezicht tot aangezicht, de sluier is verdwenen!
Door Jezus’ vlees-en-bloed kan de mensheid van aangezicht tot aangezicht met God zijn. Hier kunnen we helemaal niets aan doen. De passie van Jezus (‘The Passion’, jaja, die tijd van het jaar zit er weer aan te komen) was dat zelfs de meest ultieme poging van de mens om van hem af te komen (Zijn vernedering en kruisdood) Hem niet belette om de ultieme connectie door Hem met de Vader te bewerkstelligen. Onze keuze is of we dit offer in vrijheid willen accepteren, of niet. Dat maakt de definitie van bekering mijns inziens wel wat anders. Kenneth Bailey schrijft in ‘Finding the Lost’ het volgende:
“Repentance is the acceptance of being found” – Kenneth Bailey
Bekering is accepteren dat je al gevonden bent. We zijn allen gekend in Christus. Of je nu Mark Tuitert of Nodar Koemaritasjvili heet. We zijn allemaal kinderen van God. Toch ziet bekering er voor iedereen anders uit, en is het vaak een zoektocht om je echt gekend te voelen. Wat is de sleutel om tot een je dieper gekend voelen door God te komen? Pakken we nog één keer ‘The Love Chapter’ erbij. Vlak voor de tekst over het ‘beperkt kennen’ staat het volgende: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Toen ik een man werd, legde ik af wat kinderlijk was” (1 Kor 13:11). Blijkbaar zijn we onze kinderlijkheid ergens onderweg verloren. En dáárna stond er ineens een spiegel tussen, en moest die eerst weg voordat we volledig zouden kennen en ons volledig gekend zouden voelen. Kind van God zijn is letterlijk terug naar de eenvoud van kind zijn om de volledige kostbaarheid van Jezus’ Ik Ben te omarmen. Hoewel ik tien jaar ouder ben geworden dan tien jaar geleden, zou ik me in mijn tien jaar jongere ik dan tien jaar terug moeten verplaatsen om vanuit kinderlijk vertrouwen te kunnen zeggen: “In my Father’s house, there’s a place for me. I’m a child of God, yes, I am”.